Podium

Iedere schrijver schrijft om gelezen te worden.

Dus laat je lezen! Dit is jouw podium.

Schrijf een nieuw bericht voor het podium

 
 
 
 
 
 
 
Velden gemarkeerd met * zijn verplicht.
Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.
Het kan zijn dat je bericht pas zichtbaar wordt in het podium nadat we het beoordeelden.
We kunnen berichten wijzigen, verwijderen of niet publiceren.
2 berichten.
Magali schreef op 16 oktober 2023 om 16:55
Het conflict tussen Israël en Palestina bereikt ons via verhalen, beelden. Dit weekend zag ik een beeld dat ik niet vergeten kan. Omdat het mij, ver voorbij begrip van oorlog, diep geraakt heeft. Ik schreef er volgende tekst over en deel hem graag hier, omdat het troost kan zijn voor verdriet dat we allemaal delen.

"Als de wereld binnenkomt"

Het drama was mijn lichaam binnengeslopen en was daarbij blijven hangen aan het haakje dat ik jaren geleden achteloos had aangebracht in de leegte vlak onder mijn middenrif. Dat leek mij toen de meest geschikte plek om al wat ik niet begreep, omdat het te groot was voor mijn kinderlijk besef, te stockeren. Ik zou er dan later wel komaf mee maken. Doorheen de jaren stapelden zich de onwelkome jassen en kledingstukken daar op. Sommigen nog nat van de storm waar ik zelf of de ander zojuist was doorgekropen. De haak zou het allemaal wel dragen. Ik zou het allemaal wel verdragen. En, zoals ik al zei, zou ik er later dan wel komaf mee maken.

Soms kan later opeens vandaag zijn, al besef je dat dan ook weer pas, later.

Het gebeurde toen ik het beeld zag van de dode Israëli die achterop een scooter door een juichende mannenmassa gereden werd. Hij had een korte broek aan, die hij die ochtend waarschijnlijk zelf nog langs zijn benen omhoog gehesen had. Het was het type broek waar ik mijn vingers langs laat glijden wanneer ik ze tegenkom in speciaalzaken, omdat de stof van onscheurbare kwaliteit is en ik die degelijkheid alleen nog ken van de stofjas die de tweede huid vormde van mijn grootvader.

De dode lag met ontbloot bovenlijf achterop en hing in de afstand tussen het beeld en mijn blik zijn jas bij aan het haakje. Het gewicht was ondraaglijk. Het scheurde het haakje en mijn eigen leegte doormidden. Tranen aan jaren ongehuilde onmacht vulden de kamer. Mijn partner stond er middenin en pareerde met troost, die hij afvuurde in de hoop een tegenoffensief te bieden voor het kwaad dat was geschied.

“Ik huil voor de wereld” snikte ik. Maar het bleek verdriet om mijn eigen wereld, die die dag finaal een stukje onschuld verloor.
Peter schreef op 31 december 2022 om 13:58
Bijna 1 januari. Nieuwjaar. Maar ooit begon het nieuwe jaar op 1 maart, mijn verjaardag. Als je wilt weten hoe dat zit... Vertel ik ooit nog wel eens. Maar bijna was ik op schrikkeldag geboren. Ik schreef er dit gedicht over:



Ontsluiting

De deur
naar het leven
stond al enkele uren
op een steeds ruimere kier

de zuster mat af
en toe
of de wereld
al klaar voor me was,
maar nee.

Jij hield de verwachting
zolang mogelijk in,
voegde een extra dag
sinds mei en jij en hij
puften me door de nacht
naar de morgen.
Ons onbewust
van de eeuwige jeugd
die me daardoor
werd onthouden.

Op die vroegste maartse morgen
werd ik als oude man geboren.

***

Stijloefeningen

Raymond Queneau schreef in Stijloefeningen 99 varianten op een eenvoudige gebeurtenis in de tram. Dat vraagt om een schrijfoefening! Cursisten van het Basisjaar Literair Schrijven van Creatief Schrijven in Vlaanderen lieten hun eigen stijl en andere stijlen los op de tekst.

Hun stijlen lees je hier. Wil jij het ook eens proberen? Ga gerust je gang.

stijloefeningen

Stijloefeningen van Raymond Queneau

Notaties

In lijn 16, op het spitsuur. Een vent van zowat zesentwintig, slappe vilthoed met er omheen een koordje van een lint, nek te lang alsof iemand er aan getrokken had. De mensen stappen uit. De figuur in kwestie maakt zich kwaad op iemand die naast hem staat. Hij beschuldigt deze ervan dat hij telkens tegen hem aan botst als er iemand langs komt. Het is onaangenaam bedoeld maar de toon is echter huilerig. Maar dan ziet hij een vrije zitplaats en hij gaat er haastig op zitten.

Twee uur later zie ik hem op het Jan Willem Brouwersplein staan, bij het Concertgebouw. Hij is in gezelschap van een kameraad die tegen hem zegt: ‘Je zou een extra knoop aan je overjas moeten laten zetten’. Hij wijst aan waar (bij de uitsnijding) en waarom.

Kijk voor meer Stijloefeningen van Raymond Queneau op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Agnes van der Pol

Recept voor tramstoof

Ingrediënten

reistijd

fluthoed

nekstuk

passagiers

vent van zesentwintig

deprie b(r)oosheid

ongemakkelijk gespannen verdriet

zitbillen

 

Bereiding

Verwarm de omgeving, drijf op de spits.

Voeg de ingrediënten samen en laat op laag vuur ongeveer een kwartier sudderen.

Zorg dat het zich niet aan elkaar brandt. Als dat wel gebeurt, voeg dan wat ingehouden tranen toe.

Kruid naar smaak af met fluthoed en zitbillen.

 

Serveren

Neem een pleingroot bord en leg daar alles uitgestoomd op.

Garneer met fijngesneden knoopjaskruid.

 

Dranksuggestie

Bokbier van de Willems Brouwerij.

 

Twist ’22
Hèhè, ik zit, tas op schoot. Hard gelopen naar de tram, geeft niet welke, als ik maar weg ben. Door het raam zie ik de winkelstraat achteruit glijden.

Een halte. Een man stapt in. Ik ken hem en hij kent mij, dat laten we niet merken. De tram stopt voor rood. Als een idioot reageert hij op iemand die tegen hem aan stoot. Stommeling, denk ik. Je valt al zo op met die gierenkop van je en altijd die hoed op. Hou je bek en ben onzichtbaar. Iedereen heeft telefoon. Hij pikt een zitplaats in en houdt zich koest.

Ik sta bij de achterste deur als we bij mijn halte zijn. Voorin stappen twee mensen in die direct naar vogelkop lopen en zich identificeren. Shit man, zo erg was dat toch niet. Maar hij moet mee naar buiten. Ik stap uit. Ik weet dat hij wel weer met een waarschuwing weg zal komen. Ze gaan niks vinden. Want dat zit in mijn tas.

Twee uur later zien we elkaar weer, op het Jan Willem Brouwersplein bij het Concertgebouw. Hij is met iemand die we allemaal kennen en die tegen hem zegt: ‘Je zou het niet als een knoop op je jas moeten zetten. Met oortjes valt een microfoontje veel minder op.’ We werken met goeie spullen, wij van het dievengilde.

 

Snap ik
Spits verdomme! Ik had eerder moeten vertrekken, dan had ik een bijna lege tram gehad. Nu sta ik in een volle tram mee te deinen tussen mensen die na een werkdag zwijgend staren naar niks. Het stinkt naar natte jassen en gebruikte adem.

Rinkelen, een halte. Niemand stapt uit, eentje stapt in. Is gesignaleerd, hoofden draaien weer terug naar niks. De nieuwe valt op. Het is een tengere vent, lang, maar nog niet klaar met groeien. Zwarte jas, dr. Martens laarzen, vilten hoed, rugzak. Stoere verpakking rond gebrek aan zelfvertrouwen.

Had ook niet in de spits moeten gaan, want reageert pissig op de man naast hem. Die kan het remmen van de tram niet goed opvangen en botst dan onhandig tegen omstanders. De boosheid maakt geen indruk.

Rinkelen, volgende halte. Er komt een stoel vrij, boze man pikt die in en zit verlost van zijn omgeving. Kijkt door het raam naar niks, net als de anderen.

Twee uur later zie ik hem op het Jan Willem Brouwersplein staan, bij het Concertgebouw. Met een vriend en vrolijk. Het lijkt erop dat de vriend hem wijst op een knoop die aan zijn jas ontbreekt. Ze hebben het goed samen.

Ruth De Munnynck

Relaas der feiten in Proces-Verbaal stijl
Op 29 november 2022 om 14:39u

Wij, Ruth De Munnynck, Eerste Inspecteur, Officier van Gerechtelijke politie in de zone 5342, werkzaam bij de dienst lokale recherche, brengen het volgende ter kennis aan Uw Ambt:

Relaas der feiten:
Gisteren 28 november om 17:16u te Parijs in de bus op lijn S, aan halte XYZ, werd onze aandacht getrokken door een blanke manspersoon van ongeveer 26 jaar. Hij droeg een vilten hoed met een koordje errond. Het viel ons op dat zijn nek langer leek dan de standaardmaat. Wij hebben dit niet zelf opgemeten maar baseren ons op visuele vaststelling van op 1 meter afstand.

Deze manspersoon, vanaf nu X1 genoemd, verhief plots zijn stem tegen een andere manspersoon, vanaf nu X2 genoemd, die naast hem stond. X1 beschuldigde X2 al roepend ervan dat hij telkens tegen hem opbotste wanneer een andere passagier trachtte te passeren. Ofschoon X1 klaarblijkelijk kwaad wilde overkomen, klonk hij vooral huilerig. Wanneer hierna een zitplaats vrij kwam in de bus, haastte X1 zich erheen om deze plaats in te nemen. Wij hebben deze mannen niet geïdentificeerd en hernemen onze patrouille aangezien dit feit geen verdere gevolgen scheen uit te lokken.

Op 28 november om 19:10u, op het Jan Willem Brouwersplein ter hoogte van het concertgebouw stellen wij opnieuw de aanwezigheid van X1 vast. Hij staat naast een andere manspersoon, vanaf nu X3 genoemd, waarmee hij een vriendschappelijke relatie lijkt te hebben. Wij horen dat X3 tegen X1 zegt in de Franse taal dat hij een extra knoop op zijn overjas zou moeten laten zetten ter hoogte van de uitsnijding. Wij bevestigen voldoende Frans te spreken om deze mededeling te kunnen begrijpen.

Waarvan akte,

Eigen stijl Ruth De Munnynck
Ik haat het spitsuur. Elke dag opnieuw wil ik zo graag de ‘liefde’ voelen waarmee ze in alle zelfhulpboeken rond je oren smijten, maar om 16 uur in de bus zijn medemensen nu eenmaal vijanden. Geniepige wezens die iets van me willen, me aanraken, mijn ruimte innemen. Mijn hoed heb ik strak rond mijn nek gebonden. Het was opa’s hoed en ik wil niet dat iemand hem van mijn hoofd rukt. Plots voel ik iets in mijn rug. Wedden dat er weer zo’n enge gluiperd tegen me aan staat te schurken? Dit keer laat ik het niet toe!

‘Zal het een beetje gaan, vuilaard?!’ bijt ik hem toe. De man achter me kijkt me vragend aan. Ik krijg direct spijt van mijn uitval. Heb ik het me ingebeeld? Verdorie, ik heb het weer laten gebeuren. Beschaamd snel ik naar een vrijgekomen zitplaats achterin. Ik kijk door het raampje, vooral om de blikken van anderen te vermijden. Plots zie ik die gekke meeuw met de bruine stippen weer. Hij lijkt me wel te achtervolgen. Terwijl hij zich laat meevoeren door de beweging van de bus, kijkt hij me meewarig en een beetje beschuldigend aan. Ja ja, ik weet het!

Wat later sta ik op het prachtige plein met zijn historisch concertgebouw waar ik met Eline heb afgesproken. Zoals gewoonlijk komt ze een kwartier te laat aangerend.

‘Hey sloerie, zet toch eens een knoop extra aan je hemdje. Ik zie verdorie bijna je navel. En heb je die gekke hoed weer op?’

Dag, Eline,’ antwoord ik geërgerd. In de verte hoor ik een meeuw schreeuwen. Ach, je hebt gelijk, Meester Meeuw. Genieten van een heerlijk concert en het gezelschap van mijn beste vriendin, wie heeft er zoveel geluk?

Hilde Roemers

Eigen stijl
Tijdens het spitsuur zie ik een man in de metro zitten met een vilthoed boven een te lange nek. Mannen met hoeden maken altijd een statement, ook als ze dat niet willen. En dit is ook nog eens een slap aftreksel van een hoed. Op de plek van het lint zit een viezig koordje dat bij elke bocht in die te lange nek kletst. Het is moeilijk om er niet naar te kijken. Bij station Alexander stappen veel mensen gehaast uit. Hoed is zich duidelijk aan het ergeren aan iemand die met gespreide benen naast hem zit en daardoor steeds tegen hem aanbotst. Zou hij er wat van zeggen? Hoeden moeten dat durven, vind ik. En ja. Hij draait zich naar zijn buurman en zegt afgemeten: ‘Kunt u uw benen misschien bij elkaar houden, u neemt wel erg veel ruimte in.’ Manspreading kijkt verveeld richting Hoed, rochelt diep en spuugt een dikke fluim op diens schoen als antwoord. Hét teken voor Hoed om op te staan en ergens anders te gaan zitten. Even denk ik dat hij huilt.

Twee uur later kom ik hem weer tegen op het Jan Willem Brouwersplein. Nu gearmd met een andere man. ‘Je zou een extra knoop aan je jas moeten laten zetten lieverd,’ hoor ik hem bezorgd tegen Hoed zeggen en ik zie hem plagerig in die te lange nek knijpen. ‘Kijk, want hier staat hij steeds open. Maar misschien is een dikke sjaal nóg wel beter tegen de kou. Kom, we gaan er een voor je kopen.’

Harlequin-Bouquetreeks
Bella herkent de lange gedistingeerde man die zich overduidelijk niet op zijn gemak voelt in lijn 16 meteen. Het is de knappe en steenrijke graaf Cameron McKinnon die volgens de Sunday Times net zijn zoveelste verloving heeft verbroken. Met zijn scherp gesneden maatpak en slappe vilthoed is hij een opvallende verschijning in de overvolle bus. Bella moet toegeven dat hij bijna knap te noemen is met zijn hoekige kaaklijn, zorgvuldig getrimde baard en donkerbruine ogen. Maar zijn nek is net een beetje te lang, mijmert ze boven haar studieboek. Tijdens de busrit naar haar werk in het naaiatelier kan ze zich normaal altijd goed concentreren op het huiswerk van haar online studie psychologie. Maar vandaag komt er niet veel van terecht want haar knieën raken steeds die van hem als er weer een passagier langsloopt door het smalle gangpad. Ze voelt het als een betoverende zindering. Zijn warmte kruipt langs zijn krijtstreepje naar haar plissérok richting haar kanten slipje. Plotseling voelt ze zijn hooghartige blik op haar gericht. ‘Wij zitten iets te dicht op elkaar denk ik,’ sneert hij. Hij staat op, aarzelt even en loopt dan naar een vrije stoel achterin de bus. Betrapt slaat ze haar boek dicht. Een warme gloed trekt vanuit haar nek over haar haar hele gezicht. Wat een arrogante kwal is het toch. Geen wonder dat er niemand met hem verloofd wil zijn!

‘Wil jij deze klant even helpen Bella?’ vraagt haar baas twee uur later. Ze loopt snel met haar armen vol met kostuums voor het Concertgebouw het winkelgedeelte in. Als ze opkijkt staart ze recht in de ogen van Cameron McKinnon. ‘Kijk eens aan,’ zegt hij terwijl hij minzaam een overjas op de balie legt. ‘Hebben wij elkaar vanmorgen al min of meer, eh gevoeld, in de bus…’ Bella hapt naar adem. Wat onbeschoft! Wat denkt deze nepgraaf wel. Ze zou hem weg moeten sturen! Maar in plaats daarvan zegt ze kil: ‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Met een kleine flikkering in zijn ogen wijst Cameron op een uitsnijding in de overjas. ‘Een kameraad zei tegen mij dat ik hier een extra knoop aan zou kunnen laten zetten. En ik denk dat ik precies bij de juiste persoon ben terechtgekomen.’

Spanning en sensatie
Dat is ‘em! Die vent met die vilten hoed! Ik scrolde met mijn duim terug naar het politiebericht terwijl ik met mijn andere hand mezelf in evenwicht hield aan de stang van lijn 16. Ik keek nog eens naar de plek waar hij zat en weer terug naar mijn schermpje. Daar stond het. Gezocht; voortvluchtige man, 26 jaar, gekleed in lange overjas, draagt een slappe vilten hoed met een touwtje. Mogelijk in het bezit van een vuurwapen. Zoek geen contact maar waarschuw direct de politie.

Mijn hart sloeg over. Moest ik nu 112 bellen? Maar hij zat zo dichtbij! Wat als hij mij zou horen? Nu waren we bij halte Wibautstraat. Een meute passagiers wrong zich langs me heen om uit te checken.  Plotseling zag ik hem met z’n lange nek vooroverbuigen naar de vrouw naast hem. ‘Stoot me niet de hele tijd zo aan, stom varken,’ siste hij net hoorbaar en stond op. Toen gebeurde het. Onze blikken kruisten elkaar en in dat korte moment zag hij aan mijn verschrikte ogen dat ik hem herkend had. Met een achteloze beweging sloeg hij zijn overjas een beetje open. Ik ving een glimp op van het geweer dat daaronder verstopt was. Mijn haren gingen omhoog en mijn benen trilden als rietjes. Een warm straaltje pies liep langs de binnenkant van mijn broek. Was dit dan het einde? Zou hij ons allemaal neermaaien? Maar net voordat de deuren van de tram dichtsloegen sprong hij op het perron. Hij draaide zich nog even om en maakte met z’n vinger een schietgebaar naar me. Met het zweet in m’n handen toetste ik 112.

Twee uur later zag ik een berichtje binnenkomen op Nieuws.nl: Na wilde achtervolging heeft de politie de man die vanmorgen ontsnapte uit een psychiatrische kliniek in Amsterdam, opgepakt bij het Concertgebouw. De Kalasjnikov waarmee hij het publiek bedreigde, bleek een nepgeweer geladen met knopen.

Kristel Gijbels

Brusselmans
Het bleek een ongelooflijk stom idee om bus 16 te nemen op dit uur. Het kloteding zat tjokvol. Overal zwetende, stinkende runderen naast me. Ik was nu al die hele klotedag aan het vervloeken. Zag ik ineens een pathetische burgerlul tegen een paal aanleunen. Lichtkale kop en een ongelooflijke rattensmoel. Lange, slappe nek. De klootzak had een gedrocht van een hoed op. Zo’n slap vilten ding. Alles was slap aan de zeikerd. Dacht hij misschien dat dit ergens ter wereld nog hip was? Naast hem stond een meisje. Heet mokkel. Heerlijke tieten die door haar bloesje staken. Ik voelde een erectie opkomen. Dacht aan Gloria. Aan haar natte kut. Aan hoe ze zich met die heerlijke kut van haar op mijn stalen lul plantte en me zo woest begon te berijden dat de Ikeapootjes van ons Bläkullenbed het zouden begeven. Terwijl Gloria in mijn dagdromen intussen gillend en krijsend klaarkwam en ik ook, ik spoot haar helemaal vol, ik bleef maar spuiten, hoog in haar, brullend en ook Gloria brulde en kwam opnieuw klaar, haalde die ongelooflijke klootzak aan de paal ineens uit tegen het mooie grietje. Ze had met haar mooie voetjes op zijn slappestrandjeanetschoenen getrapt. Wat een ongelooflijk geouwehoer! Ik had zin om die idioot een mep van jewelste te verkopen. Wat dacht hij wel dat hij met zijn slappe gelul heel mijn geilheid kon tenietdoen? Ik draaide me verveeld de andere kant op.

Later die dag kwam ik hem weer tegen. Ik was straalbezopen. Ik was al de hele dag aan het zuipen. Kon me niet meer precies herinneren waarom. Had je godverdomme dat slappe hoedje terug. Dweilt die kloothommel hier nog altijd rond op deze aardkloot? Hij was niet alleen. Naast hem een al even stomme klootzak als hijzelf. Zat aan slap hoedje zijn knopen te prutsen. Zootje burgerlijke zeikerds allemaal.

Vanuit een kind
Mijn broer en ik namen samen met papa bus 16. Dat was leuk. Er stonden veel grappige mensen op de bus. Vooral die ene man met zijn lange nek zag er bijzonder grappig uit. Hij leek op de giraf die op mijn boekenplankje staat. Hij had ook zo’n grappig hoedje aan. Ik lachte. Papa keek boos naar me. Maar ineens was de grappige man helemaal niet zo grappig meer. Hij werd heel erg boos en riep allemaal lelijke dingen tegen het mooie meisje naast hem. Ze had op zijn mooie schoenen gestapt. Dat vond hij niet grappig. Het meisje huilde.

Later toen mijn broer en ik samen met onze papa ergens een chocomelk dronken, zagen we de grappige man die niet meer zo grappig was terug. Er was ook een andere meneer bij hem. Die andere meneer zei iets over de knopen van de jas van de niet meer zo grappige man.

Eigen stijl Kristel
Ik ren. Nog enkele meters. Het is spitsuur. Zoals altijd zit de bus afgeladen vol met lawaaierige schoolkinderen en mensen die vroeg huiswaarts keren. Ik haat de drukte van dit moment. En ik haat bussen. Niet dat ik een mensenhater ben, maar als ik alleen nog maar denk aan dat menselijke kluwen, die logge massa lijven, dan wordt het me soms al zwart voor ogen. Ik baan mezelf een weg tussen ongewassen en stinkende pubers op zoek naar een vrij hoekje. Terwijl ik aan een paal nog sta na te hijgen, kijk ik eens goed om me heen. Vooral een jongeman verder op het middenpad valt me op. Hij heeft iets vreemds, alsof hij uit de tijd lijkt te vallen. Op zijn hoofd een mal hoedje, zo’n slap vilten bruin ding dat je in de jaren ’90 wel vaker zag. Ook de rest aan hem is hoogst eigenaardig. Hij heeft een slappe, wekelijke nek bijna. Lang en dun als een tandenstoker. Ik bekijk hem steels, van op een afstandje, neem hem van kop tot teen op. Hij draagt puntige, sjieke schoenen. Italiaans? De bus stopt abrupt. Het roodharige meisje dat naast hem staat verliest haar evenwicht en valt bruusk tegen hem aan. Ze stamelt beduusd nog een excuus, maar er is geen lievemoederen meer aan. Hij roept uit: “Au, kijk toch uit wat je doet! Je hebt zonet op mijn schoenen getrapt, stomme trut.” Het hoofd van het meisje wordt even rood als haar haren. Ik voel me opgelaten, schaam me voor de man, maar blijf zwijgend naar de vloerbus staren. Ik voel me een lafaard. Na een tijdje gaat de man op een lege plek zitten. Het meisje is uitgestapt.

Later die dag zie ik de man terug op het stadsplein. Hij is niet langer alleen. Ik denk aan het voorval van die middag op de bus. Ik kan hem niet langer als een goed man zien. Ondanks zijn sjieke Italiaanse schoenen. Zijn vriend trekt aan zijn jas.

Bruno Willaert

Living Dead
Een horde zombies strompelt op spitsuur rond op tram 16 terwijl ze allerlei nare geluiden maken. Een van de zombies heeft een versleten fedora met een lange koord op, net alsof hij in een vorig leven een Indiana Jones lookalike was. Bij de volgende halte vallen een aantal zombies uit de tram als de deuren zich openen. Onze Indiana Jones in verval begint plots huilerig te grommen als een andere zombie tegen hem aan botst, of hem er toch lijkt van te beschuldigen. Dan ziet hij plots de conducteur aan een vrije zitplaats staan en schuifelt ernaartoe. Terwijl hij de conducteur aan stukken rijt neemt hij de vrije zitplaats in.

Twee uur later kom ik de afgetakelde Indiana Jones opnieuw tegen te midden van een horde zombies op het Jan Willem Brouwersplein, bij de ruïnes van het Concertgebouw. Een andere zombie die tegen hem aanloopt lijkt te wijzen naar de ontbrekende knoop op zijn overjas.

Filmster
Op spitsuur stapt de verzamelde pers via de rode loper op tram 16 voor het grote promomoment. Centraal op de tram en omringd door paparazzi staat de beruchte filmster met zijn iconische vilthoed met koordje. Een van de fotografen lijkt tegen hem aan te botsen waarop de filmster hem op een vreemd toontje begint uit te kafferen. De producer komt tussenbeide en biedt onze vedette een ereplaats op de tram aan.

Later op de dag zie ik hem omringd door fotografen terug op de officiële première van zijn film op het Jan Willem Brouwersplein, bij het Concertgebouw. Zijn manager zegt hem dat hij iemand zal sturen om nog een extra knoop op zijn overjas te zetten.

Ann Dom

Louis Couperus
Eline wuift het rijtuig weg als ze buiten komt. De mistige straten, schaars verlicht, zijn als een weerspiegeling van haar ziel. Het diner bij de Verlaetens heeft haar zwaarmoedig gemaakt. Alleen zijn, denkt ze, ik moet alleen zijn. Weg van alles en iedereen, weg van dat lege gepraat en holle lachen, weg van de insinuerende vragen, de heimelijke blikken. Ik ga te voet naar huis, besluit ze, de buitenlucht zal de mist in mijn geest oplossen, ik zal de dingen weer klaar zien. Haar hoofd voelt als een tol en even weet ze niet in welke richting zich te begeven. En dan komt plots als een bliksemschicht haar het inzicht. Otto. Ze zal naar Otto gaan. Hij zal met zijn zachte woorden de koorts in haar hoofd doven, en ze zal hem haar ja woord geven, nog deze avond. Hoe triest had hij gekeken gisteren toen ze hem vroeg haar tijd tot antwoorden te geven. Hoe had ze hem zo een pijn kunnen doen. Maar nu, nu ziet ze helder afgelijnd haar toekomst met hem, een toekomst die haar als een warme straal van geluk doorheen de straten loodst. Naar hem toe, hij die haar lief heeft en de zijne wil maken.
De mensen die haar kruisen kijken verwonderd om naar de jonge vrouw die zich gans alleen doorheen de straten rept, prevelend tegen zichzelf. Haastig loopt ze het Jan Willem Brouwersplein op, maar blijft dan plots als verstijfd staan, haar gezicht lijkbleek wegtrekkend. Daar bij het Concertgebouw, de man die ze eerder zag vandaag op tram 16. De man die haar zo grof toesprak toen ze, geprangd als ze stond tussen andere passagiers, haar evenwicht verloor en tegen hem aanbotste. En die een lege zitplaats meteen de zijne maakte, en dan naar Eline bleef staren, de ganse rit, zijn blik vervuld van haat.
Het is onmiskenbaar dezelfde man. De adamsappel die op en neer beweegt in zijn lange magere nek, de sjofele vilten hoed met een koordje in plaats van een lint. Hij pretendeert in gesprek te zijn met een vriend, maar Eline weet dat zij het is op wie hij wacht. De vriend wijst naar de jas van de man, trekt aan een knoop.
Eensklaps draait de man zich om en kijkt haar met priemende zwarte ogen aan. En op datzelfde moment weet ze, als een stem die het haar influistert, dit is mijn laatste dag, mijn laatste uur, het einde van mijn leven. Dan duizelt alles in haar, haar hart begeeft en zwijmelend zoekt ze steun tegen een muur. Het is Otto’s trieste glimlach die ze als laatste ziet wanneer ze neder zijgt en de laatste levenszucht haar lichaam verlaat.

Van Ostaijen stijl

Dag tram met de bel en het nummer 16
Dag mensen in de tram, volle volle tram
Boem padam
Dag man met de nek, lange lange nek
Tring trang trek
Dag hoed met het koordje
Dag plein met de vriend
Dag jas zonder knoop
Dag plein
Dag man
Dag rare nare man

Nancy Kluysse

Adolf Hitler-stijl

‘Zug 16. Alle steigen ein. Schnell.’ Niemand kon er nog bij. Niet alleen overladen maar komplett verpackt. Hier en daar zat iemand half verpletterd. Tussen rechtopstaande benen. Roerloos stilstaand tegen elkaar geklemd. Moeite om de ademen. Trein met éénrichtingsverkeer, bevel van de Führer. Iedereen bedrukt. Een man in uniform met kepie, wat deed hij hier. Geen Nazi, nee, hij was van het verzet. Ze begonnen tegen hem te roepen en te slaan, ze wisten niet dat hij aan hun kant stond. Tot een kleine begon te huilen: ‘Meine Mutter ist tot’. Iedereen verstomde. Staarde naar het hysterisch krijsende kind.

De verzetsman nam de kleine in zijn armen, liet zich zakken op de lege plaats naast de dode vrouw. Hij streelde haar hoofd en zong: ‘Op een ochtend word ik wakker, en ik vind de vijand. Ik zal sterven als een partizaan in de schaduw van een mooie bloem. O bella ciao, bella ciao, bella ciao, ciao, ciao.’ Sommigen zongen mee. De meesten niet, ze wisten wat hen te wachten stond.

Vierentwintig uur later. Eindstation bereikt. ‘Aussteigen!’ Stil samengedromd en ongelovig staarden ze naar de gietijzeren poort ‘Arbeit macht frei’. En stapten er onderdoor.
Rook. Een berg met knopen. Niemand denkt aan extra knopen voor een overjas.

 

Eigen stijl Nancy Kluysse

Het was zoals voorspeld, de Belgen verloren het WK. Het zat me toch niet lekker. Voor mij geen after-party, ik liet mijn vrienden achter en ben nu op weg naar huis. Een overvolle bus. Ik voel iemand porren in mijn rug en het ruikt hier vies. Ik moet recht blijven staan. Ik rek mijn nek staar over de hoofden zie de grijsblauwe hemel door het achterraam de meeuwen in de verte. Daarop focussen. De bus stopt bruusk, daar knalt mijn hoofd tegen een paal. Aaauuw. Mijn wollen muts vangt de ergste klap op. Maar toch. Ik begin klagerig te huilen van de pijn. Een kind trekt aan mijn mouw. Haar open blik kalmeert mij. Maar niet lang. Ik voel haar plakkerige hand en schud mij los. De pijn is milder. Mensen stappen af, mensen stappen op. Mensen duwen mij. Ik duw terug. Ik kijk weer door het achterraam, de meeuwen zijn verdwenen. Ik laat mijn hoofd zakken, mijn stemming daalt nog meer. Ik hoor iets rechts en draai mij om. Drie drukke pubers op één zitje met een zak snoep, het plastiek maakt veel lawaai. Het ergert mij. Ik moet wat verder proberen te staan, zodat ik het niet hoor. Dat lukt mij niet. De bus stopt, nog meer mensen, nog meer geduw. Het is genoeg, bij de volgende halte stap ik af.

De bus trekt bruut op en ik schrik. Ik sta op straat en ik zie een lege bus, hoe kan dat nu? Het zal mijn verbeelding zijn. Ik haal diep adem. Ik sluit mijn ogen tot ik weer lichtheid voel. De kille lucht en niemand om mij heen. Ik knipper en zie in de verte nog steeds een lege bus. Ik kan er met mijn verstand niet bij en haal mijn schouders op. Dan loop ik stevig door, stop even om de laatste knoop van mijn overjas te sluiten. Ik vind die niet, houd de kraag vast met mijn stramme hand.

Aline Vleugels

Dagboek

Dag lief dagboek                                                  WOE 30/11/2022

Vandaag weer iets bizars meegemaakt…
Tijdens het spitsuur maakte een raar figuur op tram 16 een onnodige scène.
Ik was rustig op weg naar mijn avondje uit met de vriendinnen, wegdromen in mijn eigen wereld.
Door mijn muntkleurige hoofdtelefoon was ik Fleetwood Mac aan het beluisteren, wanneer er plots  een jonge man met een super lange nek en een stoffen hoed tegen zijn buurman uitvloog.
Hij riep zo hard dat ik het kabaal doorheen de muziek hoorde.
Toen ik hem even afzette kon ik horen waarom en dit geloof je nooit,
omdat die man blijkbaar te veel naar zijn mening tegen hem aanbotste.
Wat kan die meneer daar nu aan doen? Die deed dit toch ook alleen maar zodat de mensen konden passeren.
Hij bewoog met geen meter.

Zijn lichaamstaal verraadde zijn intentie, hij wilde indruk maken, misschien wel intimiderend overkomen door zich extra bot te formuleren.
Maar het had eerder een averechts effect. Zoals een olifant in een porseleinwinkel, onhandig en compleet belachelijk.
Sommige meisjes van mijn klas begonnen hem zelfs gewoon uit te lachen.
Wanneer hij een zitplekje kon scoren, kalmeerde hij uiteindelijk wel.
Als een kind dat een ijsje krijgt tijdens de zomer. Ik kon het even niet laten om openlijk te oogrollen en te zuchten.
Ik was daarbij niet de enige reiziger die zich hieraan schuldig maakte hoor dagboek.
Maar het was duidelijk dat hij niet alleen mij enorm irriteerde!

Het gekke toeval is, nog geen twee uur later kom ik diene rare mens weer tegen!
Deze keer op het Jan Willem Brouwersplein, vlakbij het concertgebouw.
In die buurt wilden m’n vriendinnen en ik wat gaan drinken.
Ik hield mijn hart al vast dat hij niet weer een scène zou beginnen maken.
Hij had deze keer een vriendelijker humeur en was in gezelschap van een vriend, althans dat denk ik toch.
Ik overhoorde hun gesprek waarin zijn vriend hem aanraadde een knoopje aan zijn jas te laten naaien bij zijn uitsnijding…

Maar geef toe dagboek, dat die man 2 keer mijn pad kruist, is toch raar he?
Gelukkig heb ik hem daarna niet meer gezien en heb ik me goed geamuseerd.
Fijn bijgekletst, dat heeft me wel deugd gedaan.

Tot morgen lief dagboek!

Xxx

Aline

Dialect
Vandenavond emmek wer iet meegemokt oep tram zestieng, just noa men waarek, wannier dage blaai zé dage nor hois kunt en wilt moake dage in auwe zetel kunt ploffe, wasser ne keirel van midde twinteg, mé ‘n stoffe potske en een kooreke die wa de plezaante begost eut te hange. Na zennek ni iemand dat mense op un oiterlijk beoerdielt é, mor diene mens had ne nek, ne nek zoe laank als die van de lange wapper!
En toeng de mense wauwe oitstappen, begost diene sjarel der ouit zijne kramme te schieten tegen zenne gebuur neffest heum, omdat diene mens blijkboar constaant tegen heum oanbotste as der iemand woa passiere. Mor diene mens kost toch ni aanders?! Wa moestem dan doeng? Oept dak springe? En twas weer zonne echte semi intellectuele jan mijn klote zenne… Wel van z’n oere moake, mor zelf is oepzij gon veur de mense, da zat er ni in. Gelek ne mislukte napjaar, want hij kwam aigelek ierder euver als nen bleiter. Dan hé uitgeriekend den die nog sjaans dat heum een vrij pleutske gewoar wier en ge had da moete zieng, hij vloog der enne gelijk ne zot! Precies een groet klein kind.
Twie uur loater kommek diene pippo vaneir tege, oep ‘t Jan Willem Brouwerplaain, bij ‘t concertgebau. Ajis in compagnie van ne kameroad die tegen heum zee, ‘Ge zou ‘n extra knoppeke aan auwe frak moete loate zetten.” En diene kameroad wees oan woar en de pippo was mee woaroem.’

Verslaggeving
…Het zeven uurjournaal met Wim De Vilder
Goedenavond beste kijkers,
Tijdens het spitsuur op tramlijn 16 in Amsterdam-Zuid ging er een reiziger zo fel te keer tegen een andere reiziger dat omstaanders tussenbeide moesten komen om de gemoederen te bedaren. Enkele omstaanders filmden deze feiten, deze beelden krijgt u nu te zien. Verslag van Ann De Bie.
‘Het gebeurde op de Zuid-Amsterdamse tramlijn 16, omstreeks 18u30, waarbij een man uit het niets tegen zijn buurman begint te schreeuwen en aangeeft afstand te moeten houden. Omstaanders nepen het initiatief om tussenbeide te komen, om zo de escalerende situatie te beperken. De boze man is gekend in het Zuid-Amsterdamse centrum. We vroegen enkele inzittenden te woord.
‘Ja, dat is Patrick, geen idee of hij echt zo heet maar dat is de naam die de stad hem heeft gedoopt. Hij doet vaker zo van die gekke dingen, maar ik heb hem nog nooit zo boos naar iemand weten uitvallen eerlijk gezegd. Dat die hulp nodig heeft is een understatement.’ Nico Temse
Iedere Amsterdammer kent Patrick, hij bedelt vaak in de winkelstraten. Sommigen kennen hem van ziens en proberen hem te helpen door een broodje te kopen of enkele sigaretjes cadeau te doen.
‘Ja, die vilten hoed hoort bij Patrick, die gaat al eeuwenlang mee. . Je ziet zijn vilten hoedje nog eerder om de hoek verschijnen dan Patrick zelf (lacht). Hij heeft een kenmerkend lange nek. Er schuilt in Patrick geen kwaad hoor, ik denk dat de drukte hem wat te veel werd. Toen hij een plekje vond om te gaan zitten was het helemaal klaar, dan was die weer even zoet. Dus tot zover de herrie schoppende carrière van Patrick.’  Sjakie Van der Sanden
Twee uur later komen we Patrick tegen op het Jan Willem Brouwersplein, bij het Concertgebouw, waar hij in het gezelschap is van een vriend. Toen we hem aanspraken over het voorval op tramlijn 16 wenste hij geen commentaar te geven. Maar Patrick is zich duidelijk van geen kwaad bewust. De man waar hij tegen uitvloog is er met de schrik van afgekomen…
Ann De Bie vanuit Amsterdam voor het VRT-nieuws.

Barbara Devos

Eigen Stijl Barbara Devos

De tram schudt onze winterjassen tegen elkaar, als schouderklopjes voor het volhouden in deze drukte. Telkens we op dreef zijn, gaat het rode lampje branden. Hoopvol is het niet, er stappen meer mensen op dan af. Ik wacht geduldig, tik met mijn elleboog onbedoeld een vrouw in de zij. Ze kijkt me kort aan en begrijpt dat ik niets te zeggen heb.

Achteraan de tram is er tumult. Een jongeman met een wat vreemde hoed verheft zijn stem tegen een andere passagier. Zijn ergernis golft trillend over de mensen die tussen ons in staan en reikt tot in mijn poriën. Dat hij hem telkens aanraakt als er iemand voorbij komt en dat hij wil vragen om daar als-je-blieft mee op te houden. Mijn hart klopt op het ritme van zijn woorden. Jachtig. De schuifelende voeten en ingehouden kuchen verraden de onrust die deze aanvaring teweegbrengt in de tram.
Ik hou mijn adem in en wacht op de reactie van de man die zo vermanend wordt aangesproken. Maar net op dat moment staat een vrouw recht, hangt aan de paal tussen de stoelen om de bocht naar links met haar lichaam op te vangen. Ze duwt echter niet op de knop en verdwijnt in de massa. De geïrriteerde man gaat snel zitten. De pionnen op het speelveld zijn verzet, de strijd verdampt in de wasem van natte mantels en aangedampte ruiten. De alerte blikken verstommen en verdwijnen in de verte.
Snel druk ik zelf op de knop. Ik wil er zo snel mogelijk uit. Met verontschuldigende ogen pers ik mezelf tussen de klevende mensen en vraag me tegelijk af waarom iemand zo wordt.

Tegen de middag zoek ik een bankje op het Jan Willem Brouwersplein. De regen is gestopt en ik kan een frisse neus wel gebruiken. Halverwege mijn boterham weigert mijn arm dienst. Ik herken hem meteen aan zijn gekke hoed, diepe afkeer overvalt me. Hij wandelt met een andere man over het plein en ziet er onverwacht normaal uit. Ze staan even stil, vlak bij me. Ik sluit alles om me heen af, focus mijn zintuigen op hun omgang met elkaar. Ik vang iets op over een extra knoop aan zijn overjas en vraag me af hoe het mogelijk is dat dezelfde man nu zo rustig blijft bij deze banale opmerking.