Wie is ik?

De schrijver schrijft een verhaal. In grote lijnen: wie wil wat en waarom lukt dat niet? Begin, midden en einde, wat locatie, handelingen en personages. Klaar. Maar naast de schrijver is er ook nog een verteller. ‘Ja, logisch, ook de schrijver’, zul je zeggen. Maar dat is te kort door de bocht.

Worstelen

In ieder verhaal heb je een verteller of preciezer een vertelperspectief. En er zijn heel veel verschillende vertelperspectieven. De meest voorkomende perspectieven zijn het hij/zij-perspectief, de alwetende verteller en het ik perspectief. Over die eerste twee ga ik het nog wel eens hebben, maar in m’n lessen zie ik mensen worstelen met het ik-perspectief.

Er bovenop

Het ik-perspectief is een graag gebruikt vertelperspectief. Het lijkt een persoonlijk verhaal van de schrijver en in ieder geval van het personage van waaruit het verteld wordt. Je zit – als lezer – dicht op de huid van het personage en daardoor voel je je nauw betrokken bij het verhaal. Je begrijpt de ‘ik’ omdat je mee kunt kijken in zijn/haar hoofd.  Een nadeel is onder andere de beperking dat je alleen maar vanuit de ‘ik’ kan schrijven.

Door elkaar

Waar worstelen de cursisten dan mee bij het ik-perspectief? Ze worstelen met het onderscheid tussen de ‘ik’ als personage en de ‘ik’ als verteller. Ze geven het personage dan taken die bij de verteller horen. Twee voorbeelden:

  • “Ik denk dat het gaat regenen”, zeg ik “als ik die donkere wolken zie en al die mensen die met paraplu’s in de aanslag bij de tram staan”.
  • “Ik denk dat het gaat regenen”, zeg ik. Ik kijk naar de lucht en ik zie donkere wolken. Ik kijk verderop in de straat en zie bij de tramhalte mensen staan die allemaal een paraplu bij zich hebben.

In het eerste voorbeeld laat je de ik alles zeggen wat hij/zij ziet/ervaart. Erg vermoeiend. Het tweede voorbeeld is al beter. Daar neemt na het zinnetje ‘Ik denk dat het gaat regenen’, de ik-verteller het over. Maar ook daar is het een opsomming van de ik over zijn/haar waarnemingen.

De neutrale ik

Hoe dan wel? Je hoeft niet alle handelingen van het personage te vertellen. Dat je naar de lucht kijkt en dat je daar donkere wolken ziet, kan achterwege blijven. Bovendien zou je de (ik)vertelstem neutraler kunnen maken. Je brengt dan een soort tweede vertelstem in je verhaal.

  • “Ik denk dat het gaat regenen”, zeg ik. Boven de tramhalte pakken donkere wolken zich samen. De forenzen bezweren de dreigende regen met ingeklapte paraplu’s.

En wees gerust: voor de ik-verteller blijft er ook nog genoeg te vertellen over.